REGIO – Een 23-jarige man slaat zijn moeder, gooit de kast kapot en roept vreselijke dingen. Zijn ex spuugt hij in een speeltuin in haar gezicht en hij dreigt haar te slaan met een baksteen. In de rechtbank vertoont hij vreemd gedrag. De makkelijkste stap lijkt om hem op te sluiten.
Hij rekt en strekt zich uit, gaapt luidruchtig en valt dan bijna van zijn stoel. Sander* leek het eerste half uur van de zitting hyperactief, maar nu zakt hij in. De officier van justitie op zijn beurt is klaarwakker. “Wat zou jij nou willen met je leven? Wat zou jij dan kiezen?”, vraagt hij onverwacht aan de verdachte. De officier wil de zaak niet als een nachtkaars laten uitgaan.
Met zijn muts op, zijn jas nog aan en met donkere stem die nog niet helemaal wakker klinkt, zit Sander voor de rechter. Het is de derde poging. De eerste keer liepen de voorafgaande zittingen zo uit dat de advocaat zijn kinderen op moest halen. De tweede keer had Sander griep, maar driemaal is vanochtend scheepsrecht. Dat tot opluchting van het slachtoffer. De vorige keer liet ze moedeloos haar hoofd hangen toen ze hoorde dat het weer niet lukte.
“Goedemorgen meneer, het is best wel een stapeltje, maar ik zal het proberen kort te houden. Dat laat meer tijd om met u te praten”, zegt de officier. “U heeft uw moeder bedreigd. Wat er is gezegd, laat ik maar weg. Het is uit de hand gelopen en er is mishandeld. Dan is er ook nog bedreiging, het schenden van een locatieverbod en een eerdere voorwaardelijke straf.”
De rechter noemt wel details. “Er is een melding door de buurman, om 01:00 uur hoort hij herrie in het portiek. U stond in de woning van uw moeder. U was argwanend en flink onder invloed. U zei: ‘ik maak je dood, ik moet je snijden’.” Dat irriteert Sander. “Ga je gewoon toch door de zaken heen!”, roept hij verwijtend. “Maar doe wat je moet doen. Geef me gewoon je straf.”
Beweeglijk zit Sander in de verdachtenbank. Hij wipt flink met zijn rechterbeen. “Ik heb niks te zeggen. Niks! Geef je straf maar. Doe maar.” De rechter gaat verder: “U heeft spullen gesloopt. Een kastje opgepakt en kapot gemaakt. Uit boosheid geeft u uw moeder een klap.” Sander lacht smalend. “Ik heb haar vastgepakt.” Hij zucht diep in de microfoon. Het is al met al een onrustige start van de rechtszaak.
“In de speeltuin heeft u uw ex met haar zoontje bedreigd. U heeft in haar gezicht gespuugd en een baksteen dreigend bewogen. U heeft gezegd: ‘ik ga je doodmaken’.” Sander ligt nu half op zijn stoel, hij hangt onderuit en lacht hard. “Is het grappig?”, vraagt de rechter. Sander speurt de grond af alsof hij iets kwijt is. “Ik dacht aan wat anders”, zegt hij. Dan slaakt hij weer een diepe zucht in de microfoon.
“U spuugt in haar gezicht. Dan loopt u weg en komt terug met een baksteen. Een getuige ziet het gebeuren. U schreeuwt: ‘ik weet waar je woont!’ U houdt de steen boven uw hoofd en zegt: ‘ik maak je kapot. Ik ga je slaan’.”
Toen het stel nog samen was, zou er sprake zijn van huiselijk geweld. De vrouw is aanwezig in de zaal. Een week na het incident in de speeltuin loopt Sander, ondanks een locatieverbod, door haar straat en bekijkt haar woning. Ze is beschadigd door wat er gebeurde en heeft nu psychische hulp. Ze is er met haar advocaat en wil ruim 3 duizend euro smartengeld.
Sander rekt, strekt en gaapt nog een keer. Hij zegt: “Ik herinner het me wel. Het klopt niet, je weet toch?” De officier heeft er niets aan toe te voegen. “Ik denk dat hij toch niet met me wil praten. Dus verder geen vragen.”
‘Dat zeg jij’
Het rapport van de reclassering is niet hoopgevend. Drie keer eerder kreeg Sander een taakstraf opgelegd. Geen enkele keer heeft hij die volbracht. Eén keer is hij weggestuurd, omdat hij de voorman zou hebben bedreigd. “Er zijn problemen op vele leefgebieden”, zegt de rechter. “Huisvesting en dagbesteding. Klopt dat?” Sander kijkt de rechter, een oudere dame, aan. “Dat zeg jij.”
De reclassering ziet geen mogelijkheid tot behandeling. Met de mislukte taakstraffen blijft er dan eigenlijk alleen gevangenisstraf over. “Vindt u dat wel goed, een tijdje opgesloten worden?”, vraagt de rechter. “Ja man, lekker toch”, zegt Sander. “Op water en brood?” Sander: “Als een prins behandeld worden. Heerlijk.” Hij werpt een blik door het raam. Daar ziet hij de Erasmusbrug. Het lijkt duidelijk: de zaak zit op slot en een goed gesprek lijkt niet mogelijk.
“Ik vind je zo moe”, zegt de officier ineens. “Ik ben moe, slecht geslapen”, reageert Sander. “Wat zou je willen met je leven?” Sander: “Gewoon, een goed leven. Ik weet het niet. Een leven zonder stress.” Dat herkent de officier van justitie. “Ik ken stress. De reclassering zegt: sluit hem maar op. Maar daar hou ik niet van.”
Er verandert iets en Sander lijkt even na te denken: “Wie kan mij helpen?” De officier: “Wil je hulp? Durf je hulp te vragen? Praat je er wel eens met je advocaat over? Ik hoor je wel: ik wil beter, maar ik weet niet hoe.” Sander zegt: “Ik ben dom bezig, maar ik weet niet hoe.” De officier: “Waarom verkloot je elke keer die taakstraf? Als je beter wil, moet je gewoon gaan werken. Dan heb je een baas. Ik heb ook een baas. Je moet toch werken. Dat zeg ik ook tegen m’n zoon, die is ook zo lui als de bliksem.”
“Wat moet je nou met je leven, man? Je wordt veel te oud voor deze ongein. Ik ga zo een voorstel doen en als je daar niet in mee gaat, dan ben je aan de beurt. Hou je muts maar op, dit is wat er gaat gebeuren. Ik wil het toch nog een keer met je proberen. Want als de rest zegt: ik wil het niet proberen, dan wil ik het toch proberen.” Sander knikt als hij dat hoort. De officier eist 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke celstraf van twee maanden. “Doe je het niet, dan ben je aan de beurt.”
‘Helemaal niet grappig’
“Vier maanden dus totaal”, berekent Sander snel, inclusief zijn eerdere voorwaardelijke straf, als hij weer de fout in gaat. De officier zegt dat hij een baan met rekenen moet. Dan legt Sander zijn hoofd op tafel. Zijn handen legt hij er overheen. Hij lijkt te gaan slapen.
Desondanks is het de beurt aan de advocaat van Sander. “Met complimenten aan de officier van justitie, de bal is gaan rollen en Sander is ontdooid. Iemand opgeven is nogal wat. Iemand opgeven op zijn leeftijd is nog veel meer. En als er een bepaalde capaciteit ontbreekt om deel te nemen aan de samenleving, dan nóg veel meer. Als we hem nu naar de gevangenis sturen is de kans heel groot dat we hem straks op straat tegenkomen. Ik verzoek om een taakstraf. Ik vind 250 euro voor mevrouw redelijk. Hoe vervelend het ook is, het is maar één incidentje in een park.”
Helemaal vlekkeloos verloopt ook het laatste kwartier van de zitting niet. Als de advocaat van het slachtoffer haar pleidooi houdt, staat Sander op en hijst hij zijn broek op. Hij kijkt haar strak aan. Dan moet Sander hard lachen. “Dit is helemaal niet grappig”, zegt de advocate. “Ik nodig je uit respect te tonen voor het slachtoffer.” Ze wijst erop dat haar cliënte getraumatiseerd is door Sander.
Het vonnis
“Er zijn vele problemen met u, geen werk, geen huis, geen dagbesteding. Als ik uw gedrag zie, lijkt het dat u uw problemen weglacht. Dat vind ik zeer zorgelijk. U bent te jong om draaideurcrimineel te worden. U kwetst niet alleen uw moeder, u kwetst ook anderen. Met uw onbeschofte gedrag krijgt u niet het respect dat u wilt.” De rechter volgt de officier van justitie in zijn eis, dus geen celstraf. “Maar het is geheel aan u om te zorgen dat dit nooit meer voorkomt.” De ex-partner zal een civiele zaak moeten aanspannen om smartengeld te krijgen. Dat is een complexe stap, die de meeste slachtoffers niet zetten.
*Omwille van privacyredenen is de naam van de verdachte gefingeerd. De redactie van Rijnmond kent zijn ware identiteit.
Dit is een verhaal van Maurice Laparlière voor onze mediapartner Rijnmond.